This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Feiten, meningen en argumenten
in een tekst herkennen
- je weet wat een feit is
- je weet wat een mening is
- je weet wat een argument is
- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is
- Een feit kan je controleren
Voorbeeld van een feit:
De helft van de vijftienjarigen in Nederland heeft wel eens een biertje gedronken.
Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.
- Wat iemand ergens van vindt
-Je kunt het eens of oneens zijn
Je kunt een mening niet controleren
- signaalwoorden: ik vind..., volgens mij..., naar mijn mening...
Voorbeeld van een mening (standpunt):
Ik vind het goed dat jongeren zakgeld krijgen.
- Een argument is een uitleg (een reden) waarom je iets vindt
- Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, ...
Voorbeeld van een argument (reden):
Ik vind het goed dat jongeren zakgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).